-
1 move house
-
2 house
n. huis; theater; publiek--------v. huisvesten, onderdak bieden aanhouse11 huis ⇒ woning, behuizing; (handels)huis3 〈 ook House〉(vorstelijk/adellijk) geslacht ⇒ (konings/vorsten)huis, adellijke familie4 (bioscoop/schouwburg)zaal ⇒ voorstelling♦voorbeelden:house of detention • huis van bewaringhouse of God • godshuis, huis des Hereneat someone out of house and home • iemand de oren van het hoofd etenset up house • op zichzelf/zelfstandig gaan wonenon the house • van het huis, (rondje) van de zaakthe House of Lords • het Hogerhuisthe House of Representatives • het Huis van Afgevaardigdenkeep/make a House • het quorum bijeenhouden/brengenkeep house • (het) huishouden (doen)————————house2 -
3 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/
См. также в других словарях:
move house — 1. To move to a new place of residence 2. To move one s possessions to one s new home • • • Main Entry: ↑move … Useful english dictionary
move house — move to a new home … English contemporary dictionary
move house — phrasal British to change one s residence … New Collegiate Dictionary
move house — verb To change ones place of residence … Wiktionary
House music — House Stylistic origins Disco, electronic, garage, Hi NRG, soul, funk, synthpop, dub, hip hop, boogie Cultural origins Early 1980s in Chicago, United States Typical instruments Samp … Wikipedia
MOVE — This article is about the organization MOVE. For other uses, see Move (disambiguation). MOVE or the MOVE Organization is a Philadelphia based black liberation group founded by John Africa. MOVE was described by CNN as a loose knit, mostly black… … Wikipedia
move — move1 W1S1 [mu:v] v ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(change place)¦ 2¦(new house/office)¦ 3¦(change opinion etc)¦ 4¦(progress)¦ 5¦(take action)¦ 6¦(change job/class etc)¦ 7¦(emotion)¦ 8¦(cause somebody to do something)¦ 9¦(time/order)¦ … Dictionary of contemporary English
move — 1 verb 1 CHANGE PLACE (I, T) to change your place or position, or to make something do this: Don t move or I ll shoot. | You mustn t get off the train while it s still moving. | move sth: Can you move your car it s blocking the road. | We ll have … Longman dictionary of contemporary English
move — move1 [ muv ] verb *** ▸ 1 change position ▸ 2 progress/develop ▸ 3 live in a different place ▸ 4 begin doing ▸ 5 change subject/time etc. ▸ 6 change opinion ▸ 7 affect someone emotionally ▸ 8 sell and get rid of ▸ 9 go very fast ▸ 10 make formal … Usage of the words and phrases in modern English
move */*/*/ — I UK [muːv] / US [muv] verb Word forms move : present tense I/you/we/they move he/she/it moves present participle moving past tense moved past participle moved 1) [intransitive/transitive] to change position, or to make someone or something… … English dictionary
move — v. & n. v. 1 intr. & tr. change one s position or posture, or cause to do this. 2 tr. & intr. put or keep in motion; rouse, stir. 3 a intr. make a move in a board game. b tr. change the position of (a piece) in a board game. 4 intr. (often foll.… … Useful english dictionary